Gedurende vele eeuwen is er weinig tot niets veranderd in de manier waarop wij ons voedsel bereiden. Ik denk dat de ijzeren of stenen pot de belangrijkste innovatie in de afgelopen millennia is geweest. In de 16e en 17e eeuw ontstond de klassieke keuken. Deze kon zich ontwikkelen dankzij de beschikbaarheid van goedkope en regelbare hittebronnen die zich op een voor de kok comfortabele hoogte bevonden. Dankzij het fornuis werd het mogelijk om verschillende gerechten tegelijkertijd te bereiden en om de temperatuur goed te controleren. Zonder dit laatste zou de techniek van het binden van soepen en sauzen zich niet hebben kunnen ontwikkelen. Ondanks diverse ontwikkelingen is het principe nog altijd hetzelfde als 20.000 jaar geleden.
De in 1947 geboren magnetron is waarschijnlijk een van de grootste innovaties op het gebied van koken, omdat voedsel op een fundamenteel andere manier wordt verhit.
Het apparaat brengt de watermoleculen in het voedsel door middel van microgolven in beweging, waardoor warmte ontstaat. Het voedsel wordt dus eigenlijk warm en gaar omdat het in het voedsel aanwezige water gaat koken. Daarom werkt de magnetron alleen maar voor producten die voldoende water bevatten.
De eerste magnetrons voor huishoudelijk gebruik kwamen eind jaren zestig op de markt. Ondanks de hoge verwachtingen bleek de magnetron niet echt aan te slaan.
Het verkeerde gebruik van de magnetron is zeker debet aan zijn slechte imago (saucijzenbroodjes of croissants kunnen en mogen niet worden verwarmd in de magnetron). Omdat de magnetron werkt via verhitting van water is hij ongeschikt om krokante korstjes te maken of te frituren. Het belangrijkste voordeel van de magnetron is snelheid. Er kan snel iets mee worden opgewarmd (kliekjes, maaltijden of soepen). Als kookapparaat is de magnetron bij uitstek geschikt voor het bereiden van groenten en vis. Om die reden zou ik hem dan ook niet kunnen missen.
Deze column is geschreven door Pieter Punter en gepubliceerd in een eerdere uitgave van vakblad Lunchroom.