Wie bedrijfsmatig alcohol mag schenken, komt een bepaalde verantwoordelijkheid toe. Althans, dat vindt de wetgever. Als leidinggevende van een kroeg of als slijter moet je in staat zijn om klanten op de naleving van de waarden en normen van de Drank- en Horecawet aan te spreken. Kennelijk is dat niet goed mogelijk op het moment dat je van slecht levensgedrag bent. Maar wat is nu eigenlijk ‘slecht levensgedrag’? Ben je veilig als je geen strafblad of veroordeling op je naam hebt staan, of kan het zomaar zijn dat de burgemeester aan je deur klopt om je vergunning in te trekken? Hieronder een stukje theorie en een paar sprekende voorbeelden. Een gewaarschuwd mens telt voor twee?
Drank- en Horecawet en gemeentelijke verordeningen
In artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Drank- en Horecawet (hierna: DHW) staat opgenomen dat de leidinggevenden van horeca- en slijtersbedrijven niet in enig opzicht van slecht levensgedrag mogen zijn. Uit artikel 27 van de DHW volgt dat bij de aanvraag van een vergunning wordt getoetst of voldaan wordt aan dit artikel. Maar wie denkt dat wanneer je eenmaal door de poort bent je geen buil meer kunt vallen heeft het mis. In artikel 31 van de DHW staat namelijk dat de vergunning kan worden ingetrokken als (onder meer) niet meer voldaan wordt aan de eis dat de leidinggevende of horecaexploitant niet van slecht levensgedrag mag zijn. Hetzelfde criterium zien we terug in de meeste - zo niet alle - Algemeen plaatselijke verordeningen in Nederland. Bij de beoordeling of een exploitatievergunning of een terrasvergunning kan worden verleend, betrekt de burgemeester (of het college) in het oordeel of de aanvrager niet van slecht levensgedrag is. Dus ook als je voornemens bent om geen alcohol te schenken kan een smet op je blazoen gevolgen hebben.
Wat zegt de wetgever?
Wat de wetgever verstaat onder goed of slecht levensgedrag blijkt niet uit de wet. Ook in de gemeentelijke verordeningen staat doorgaans geen tekst en uitleg. Een beoordeling vindt daardoor plaats per geval. In elke situatie zal moeten worden beoordeeld of sprake is van slecht levensgedrag en of de aanvraag om een vergunning daarop moet worden geweigerd. Zo’n onbepaald begrip zorgt vaak voor onduidelijkheid. Gelukkig geldt altijd dat een besluit gemotiveerd moet zijn. Er zijn de laatste jaren steeds meer gerechtelijke uitspraken te vinden over dit begrip. Meer uitspraken zou kunnen betekenen dat burgemeesters eerder vinden dat de grens is overschreden en dus de weigeringsgrond hanteren. Iets om rekening mee te houden!
Dienstenrichtlijn
Nog een interessante en erg actuele discussie die over dit onderwerp speelt, is de verhouding van het criterium ‘slecht levensgedrag’ met de Europese Dienstenrichtlijn. De Dienstenrichtlijn, die ook in Nederland geldt, zorgt ervoor dat een dienstverlener (zoals een horecaexploitant) zich vrij binnen Europa kan vestigen. Een vergunningplicht voor de vestiging is wel mogelijk, maar alleen als voldaan wordt aan diverse criteria. De vraag is hoe de ‘slecht levensgedrag-toets’ daar bij aansluit. Over deze discussie schrijven we binnenkort meer en wie weet ziet de wereld er binnenkort heel anders uit.
Wat volgt er uit de huidige rechtspraak?
Tot duidelijk is wat de gevolgen zijn van de Dienstenrichtlijn voor dit begrip, wenden we ons tot de bestaande rechtspraak. Inmiddels zijn er tal van rechtszaken gevoerd over de toepassing (en de gevolgen daarvan) van dit begrip bij het verlenen of intrekken van een vergunning. Uit deze uitspraken volgt in ieder geval dat de burgemeester vrijheid heeft bij het beoordelen of er sprake is van slecht levensgedrag. De toets door de rechter is terughoudend omdat het oordeel in eerste instantie aan de burgemeester is. Ook volgt uit de uitspraken dat er geen beperkingen zijn aan de feiten en omstandigheden die bij die beoordeling mogen worden betrokken. In sommige gevallen zul je misschien twijfelen of terecht is geconcludeerd dat sprake is van slecht levensgedrag. In sommige gevallen is het eigenlijk wel heel duidelijk:
diverse malen overtreding van de Wegenverkeerswet 1994;
veroordeeld voor het rijden zonder geldig rijbewijs;
uit een rapport van de politie wordt de persoon in kwestie gerelateerd aan (het faciliteren van) illegaal gokken;
bij het desbetreffende café is geregeld geconstateerd dat dit nog geopend was na de sluitingstijd en dat geen leidinggevende aanwezig was;
ook zijn diverse geluidoverschrijdingen geconstateerd en hebben er in het café diverse geweldsincidenten voorgedaan;
ook is geconstateerd dat de persoon in kwestie het café geopend heeft gehouden nadat de vergunning daartoe al was ingetrokken.
Deze waslijst en meer maakt volgens de hoogste bestuursrechter dat de DHW-vergunning, de exploitatievergunning en de aanwezigheidsvergunning (voor bv. gokautomaten) terecht zijn ingetrokken en de aanvraag om terrasvergunning terecht is geweigerd. Alle benodigde toestemmingen vallen in dit geval als dominostenen om. Exit-vergunningen.
Alcohol in het spel, dan weet je het wel
In het algemeen lijkt het logisch dat incidenten waarbij de horecaexploitant is gepakt voor rijden onder invloed, zwaar meewegen. Het delict ‘rijden onder invloed’ verhoudt zich niet goed met de taken en verantwoordelijkheden van een horecaexploitant. Van de horecaexploitant wordt verwacht dat hij of zij anderen aanspreekt op hun verantwoordelijkheden en risico’s van alcoholmisbruik. Als hij of zij deze verantwoordelijkheden zelf niet neemt, hoe kunnen deze dan wel worden voorgehouden bij bezoekers?
Maar niet altijd…
Een ander voorbeeld. In een kroeg in Hengelo is het al een tijdje hommeles. Meer dan eens is geconstateerd dat alcohol wordt geschonken aan minderjarigen. De burgemeester vindt dat het meermaals schenken van alcohol aan minderjarigen reden is om de vergunning in te trekken. De hoogste bestuursrechter is het met de rechtbank eens dat dit soort incidenten voor risico en rekening komen van de horecaexploitant. Het schenken van alcoholhoudende drank aan minderjarigen in de mate en wijze die in dit geval aan de orde waren, levert volgens de hoogste bestuursrechter een gevaar op voor de gezondheid en kan een gevaar opleveren voor de openbare orde en veiligheid. En dat is een van de intrekkingsgronden van de Drank- en Horecawet. Maar dat de horecaexploitant niet voldoende heeft opgelet en na confrontatie over de geconstateerde overtredingen kennelijk een onverschillige houding heeft aangenomen, betekent volgens de bestuursrechter niet dat daarmee is komen vast te staan dat hij van slecht levensgedrag is. Daar is dus meer voor nodig.
Meerdere overtredingen passeerden in deze zaak de revue, maar volgens de rechter kon maar één overtreding aan de horecaexploitant worden toegerekend: de leidinggevende was niet aanwezig terwijl de inrichting voor publiek was geopend. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester er niet in was geslaagd om voldoende te motvieren waarom met déze gedraging de grens tussen niet van slecht levensgedrag zijn en wel van slecht levensgedrag zijn is overschreden.
Tot slot
Wat goed of slecht levensgedrag is wordt niet door de wetgever bepaald. Bij het beoordelen of sprake is van goed of slecht levensgedrag heeft de burgemeester dan ook veel vrijheid en moge allerhande feiten en omstandigheden worden betrokken. Dit geldt voor de verlening en intrekking van een vergunning op grond van de Drank- en Horecawet en in veel gevallen ook voor exploitatie- en terrasvergunningen op grond van een gemeentelijke verordening. Dat wil niet zeggen dat vanuit de gemeente niets hoeft te worden onderbouwd. Uit het besluit moet duidelijk volgen waarom zo besloten is. Of dit onbepaalde begrip ook in de toekomst stand zal houden, zal blijken als ook de hoogste bestuursrechter zich uitlaat over de relatie met de Dienstenrichtlijn. Daarover binnenkort meer!
Deze bijdrage is geschreven door Tanne van Wissen. Zij is werkzaam bij Catch Legal, dat bestaat uit een team van gedreven juristen. Op het gebied van horeca bezit Catch Legal veel expertise en op dit vlak staan ze horecaondernemers dagelijks bij. Meer info: www.catchlegal.nl
Klik hier voor de overige bijdragen van Catch Legal